Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0405

Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.610088-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

bewijs, brandstichting, gemotiveerde vrijspraak


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.610088-07 Uitspraak: 17 april 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] [geboortedatum], [adres] Het onderzoek ter terechtzitting heeft laatstelijk plaatsgevonden op 11 april 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Uijt de Boogaardt, advocaat te Emmeloord. De officier van justitie, mr. A.M.G. de Klerk, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot plaatsing in een instelling voor jeugdigen en een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS Verdachte wordt verweten dat hij op 12 oktober 2007 opzettelijk brand heeft gesticht in de school “Nautilus College” te Almere, door – kort gezegd – een vel papier met een aansteker aan te steken en vervolgens dat brandende vel papier op de vloer van de kantine/recreatielokaal (van die school) te gooien, tengevolge waarvan de school geheel of gedeeltelijk is verbrand. Ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting van 7 februari 2008 heeft de raadsvrouw van verdachte gewezen op de discrepanties tussen de verklaringen van verdachte zoals die in de processen-verbaal van verhoor zijn gerelateerd en hetgeen de verdachte bij gelegenheid van zijn gesprekken met de psychiater Frödl naar voren heeft gebracht. Dit heeft de rechtbank aanleiding gegeven het onderzoek te schorsen om (onder meer) de video-opnamen van genoemde verhoren te bekijken. De rechtbank heeft daarbij waargenomen, dat verdachte ten overstaan van de verhorende politiebeambten niet meer en niet minder heeft verklaard dan dat hij in de kantine/het recreatielokaal van genoemde school een vel papier ter grootte van een A-vier met een aansteker in brand heeft gestoken en dat brandende vel papier ongeveer in het midden van de kantine/het recreatielokaal op de vloer heeft laten vallen en dat hij daarna weggegaan is. De rechtbank zal deze verklaring, waarin verdachte heeft volhard en waarvan het tegendeel niet is gebleken, volgen. Op 16 oktober 2007 heeft de technische recherche van politie Flevoland een onderzoek ingesteld naar de brand in het schoolgebouw. De brigadiers van politie [verbalisant] hebben hun bevindingen neergelegd in een proces-verbaal, dat zij ondertekenden en sloten op 15 november 2007. In dat proces-verbaal wordt, onder meer, het volgende gerelateerd: “Wij zagen aan het brandverloop dat de brand laag bij de grond was begonnen. Wij zagen een typisch V-vormig brandpatroon nabij de tussenmuur naar het schoonmaakhok toe. Wij zagen dat de inbranding in deze tussenmuur laag, ongeveer 20 centimeter boven vloerniveau, begonnen was. Met een grote mate van zekerheid kan dan ook worden gesteld dat de brand nabij die plek was ontstaan.”. Bij aanvullend proces-verbaal, opgemaakt door dezelfde verbalisanten, ondertekend en gesloten op 30 januari 2008, wordt onder meer het volgende gerelateerd: “Uit ons onderzoek is gebleken dat de brandhaard zich waarschijnlijk in de bergruimte behorende bij de kantine bevond. […..] In de brief van mr. Uijt de Boogaardt staat dat cliënt een brandend papiertje in het midden van de kantine op de grond heeft laten vallen. […..] Naar ons idee kan en mag cliënt dit ook verklaren, echter strookt dit niet met onze bevindingen. De inbranding in het lokaal, en dan met name in de bergruimte, en de schade in het lokaal sluiten nagenoeg uit dat de brand in het midden van het lokaal is begonnen. […..] Mr. Uijt de Boogaardt vraagt vervolgens in de brief of een brandend A4-tje een inbranding op ongeveer 20 centimeter boven vloerniveau kan veroorzaken. Deze inbranding kan ontstaan als een brandend papiertje in of op een voorwerp wordt gelegd zoals een prullenbak of een ander voorwerp.” Uit de hiervoor weergegeven passages uit de processen-verbaal van de technische recherche leidt de rechtbank af, dat de brand moet zijn ontstaan ongeveer 20 centimeter boven vloerniveau én in de nabijheid van ander brandbaar materiaal zoals een prullenbak of een ander voorwerp. Naar het oordeel van de rechtbank moet het dan ook uitgesloten worden geacht dat de school geheel of gedeeltelijk is verbrand tengevolge van het op de vloer van de kantine laten vallen van een brandend A4-tje, zoals ten laste gelegd. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. BESLISSING Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Aldus gewezen door mr. M.A. Pot, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2008.